Dichter tussen Rome en Genève

REFORMATORISCH DAGBLAD
19-05-2009 07:51| gewijzigd 19-05-2009 07:51 | Jaco van der Knijff

Foto RD, Anton Dommerholt

ANTWERPEN – Hij maakte psalmen die in Genève graag gezongen werden. Tegelijk was hij een gevierd dichter aan het katholieke Franse hof. Clément Marot (1496-1544) belandde in het niemandsland tussen Rome en Genève. Dick Wursten probeert hem met zijn dissertatie gedeeltelijk te rehabiliteren.

Amsterdam stond dinsdag in het teken van de psalmen. Aanleiding: de promotie van Dick Wursten dinsdagmiddag aan de VU. Maar ook het feit dat de universiteit onlangs een bijzondere collectie psalmboekjes uit de 16e tot de 18e eeuw verwierf.

Vorig jaar overleed in het Belgische Brasschaat Gert-Jan Buitink. Hij was een verwoed verzamelaar van psalmboekjes. De familie besloot de bijzondere collectie bij de VU onder te brengen. Met een symposium over de werkingsgeschiedenis van het Geneefse Psalter in Nederland en Frankrijk is de collectie vanmorgen officieel overhandigd en werd tegelijk de tentoonstelling ”Hoogtepunten uit de geschiedenis van het Geneefse Psalter” geopend. Een vesperdienst in de Waalse Kerk sloot de dag op een muzikale manier af.

Amoureuze chansons

Dick Wursten (48) uit Antwerpen, motor achter de dag, groeide op met de psalmen. Zijn vader was hervormd predikant in Nederland. Zelf trok Wursten na zijn theologiestudie de grens over naar België, waar hij 22 jaar protestants predikant was. Sinds kort is hij als inspecteur werkzaam bij het godsdienst­onderwijs op openbare scholen.

Vooral toen Wursten in aanraking kwam met het wereldlijk oeuvre van Clément Marot, rees de vraag hoe iemand die beroemd is vanwege zijn amoureuze chansons en scherpzinnige puntdichten tegelijk ook een begenadigd psalmdichter kan zijn. Het zoeken naar het antwoord op die vraag mondde uit in een studie over de „religieuze gevoeligheid” van Marot (”Clement Marot and religion. A reassessment in view of his Psalm paraphrases”).

In de discussie rond Marot is er vaak sprake van scherpe tegenstellingen, merkte Wursten. Degenen die ontkennen dat Marot sympathiseerde met de hervormingsgezinden staan tegenover mensen die hem vanwege zijn aandeel in het Geneefse Psalter –Marot dichtte niet minder dan 49 van de 150 psalmen– een hoofdrol toedichten in het hervormingsproces.

Wursten schildert Marot op basis van zijn onderzoek juist als een man tussen twee werelden. „Hij kwam uiteindelijk in het niemandsland tussen Rome en Genève terecht. Vóór 1535 verwoordde hij openlijk het verlangen naar hervorming dat bij velen leefde. Daarna kiest hij ervoor om erover te zwijgen. Hij noemt zichzelf zelfs ”poltroniseur”, lafaard. Daar zit een zekere tragiek in, ja.”

Martin Bucer

Marot begint als dichter aan het hof van Margaretha van Navarra. Vervolgens promoveert hij naar het hof van haar broer, koning Frans I, hoewel hij ook voor Margaretha blijft werken.

Aan het Franse hof leert Marot het commentaar op de Psalmen van Martin Bucer kennen, suggereert Wursten. Dat is volgens hem aanwijsbaar in zijn psalmgedichten. „Net als Bucer zag Marot de psalmen primair als literaire en historische eenheid. De christologische interpretatie, zeer wijdverbreid destijds, was van een tweede orde. En terwijl Bucer via de typologie toch nog de lijn naar Christus trekt, laat Marot dat in de wijze waarop hij vertaalt helemaal liggen.”

Marot wordt bij zijn psalmenwerk vooral door een humanistisch motief gedreven, stelt Wursten. „Hij wilde terug naar de bronnen: naar oude dichters als Ovidius, Vergilius, Homerus. Maar als de grootste dichter werd destijds David gezien. Vandaar: terug naar de psalmen van David, in het Hebreeuws.”

Calvijn

Als Calvijn in 1539 voor zijn eerste Straatsburgse psalmboekje dertien teksten van Marot kiest, doet hij dat omdat hij de buceriaanse geest bij Marot herkent, zegt Wursten. „Calvijn wilde dezelfde Schriftgetrouwheid. Hij bemoeide zich dan ook niet met Marots teksten; hij vertrouwde hem. En toen Theodorus Beza later de andere 101 psalmen voor zijn rekening nam, ging hij in dezelfde geest verder.”

Calvijn heeft zich nooit negatief uitgelaten over Marot. Maar als de dichter in 1543 Genève verlaat, wordt Calvijn ineens scherper richting de zogenaamde ”nicodemieten”, degenen in Frankrijk die niet willen kiezen tegen Rome. „Calvijn noemt ineens een derde groep: de geletterden aan de hoven. Precies het plaatje van mensen als Marot en Margaretha van Navarra.”

Gelovigen die niet wilden of konden kiezen tussen Rome en Genève, worden door de geschiedenis vaak niet op hun waarde geschat, meent Wursten. „Daarom heb ik met mijn onderzoek geprobeerd deze tussengroep te rehabiliteren.”