Clément Marot (Jacob Revius' French Connection)

Een overpeinzing bij Cahors en gezang 421: Zo lang als ik op aarde leven zal
Tant que vivray...
 

teksten van dit chanson (met contrefacten)

[luit versie door Hopkinson Smith):

 

 

In Augustus (2002) stonden we op één van de weinige echt zomerse dagen in het zuidfranse stadje Cahors wat van de warmte te bekomen bij een fonteintje vlakbij de oever van de Lot. Boven het fonteintje was een gedenkplaat aangebracht voor Clément Marot (1496-1544) een van de voornaamste franse dichters uit de eerste helft van de 16de eeuw, ook wel de ‘prince des poètes’ genoemd.

Wij kennen Marot vooral omdat hij degene is die op geheel eigensoortige wijze is begonnen de psalmen te berijmen. De eerste 30 droeg hij op aan de koning van Frankrijk, de laatste twintig aan ‘les Dames de France’. 

Nu doen wij deze dichter geen recht door hem alleen als psalmberijmer te eren. Hij was ‘valet de chambre’ van de franse koning (Frans I) en zeer populair aan het hof vanwege zijn ‘chansons’ (meestal liefdesliederen). Bijna alle gerenommeerde componisten van zijn tijd hebben liederen van hem getoonzet: o.a. Pierre Certon, Clement Janequin, Claudin de Sermisy en Claude Le Jeune. Zijn gedichten waren zelfs zo ‘muzikaal’ in klank, metrum en beweging dat in enkele gevallen de muzikale versie eerder in druk verscheen dan de literaire.

Indirect zingen wij dus soms Clement Marot als wij een geneefse psalm (of hugenotenpsalm) aanheffen. Indirect, omdat hij mede aan de basis ligt van de poetische vormtaal van deze gedichten. Als u ze vanuit dat oogpunt eens beziet, dan zult u zien welk hoog ‘artistiek’ niveau die eigenlijk hebben: een echt produkt van de Renaissance. Psalm 38 bijv. is een schoolvoorbeeld van een typische ‘Ronsard-chanson’ wat de eigenaardige regellengte en het rijmschema verklaart. [Deze psalmmelodie kennen we echter vooral als het Schriftlied ‘grote God, gij hebt het zwijgen’ (gezang..)

Ook altijd het weten waard: De voltooide berijming verscheen in 1562 op vele plaatsen tegelijk en was een verkoopsucces waarbij Harry Potter IV of Donna Tart eigenlijk in het niet zinken. Theodore de Bèze, theoloog en dichter, opvolger van Calvijn te Genève had het werk van Marot overgenomen en voltooid, samen met een drietal componisten, die de functie van cantor te Geneve vervulden, Guillaume Franc, Louis Bourgeois en Pierre Davantès (degene die vroeger enkel bekend was onder de naam ‘Maître Pierre’), die voor bijpassende melodieën zorgden.

Marot sympathiseerde duidelijk met de reformatie. Zijn eerste broodheer was een vrouw (Margaretha van Navarra, zuster van Frans I, protectrice van kunstenaars èn protestanten). Tot tweemaal toe heeft Marot zijn carrière aan het Franse hof zèlf op het spel gezet. De eerste maal doordat hij betrapt werd op het 'eten van spek' tijdens de vasten (1526)... retractatio: dit is een hardnekkige legende die wrsch. niet klopt. In Frans idioom : manger le lard = de pineut zijn, zondebok). Dat kwam hem op gevangenisstraf te staan (waaruit hij verlost is doordat hij een meesterlijke klaagbrief aan zijn broodheer, koning Frans I, stuurde, die het vervolgens niet over z’n hart kon krijgen zijn meest begaafde en geliefde hofdichter in de kerker te laten wegrotten). De tweede maal is het op verbanning uitgelopen toen tijdens de affaire van de 'placards' een ketters plakkaat op de deur van de slaapkamer van de koning werd aangetroffen en Marot duidelijk geviseerd werd (1534). Hij vluchtte zelf via Navarra naar Ferrara en dan naar Venetie. (Renée de France, ook een beschermvrouwe van protestanten. Calvijn vertoefde in die dagen in dezelfde onmstandigheden en kan Marot daar zelfs hebben ontmoet). Pas eind 1536 keert hij terug naar Frankrijk.

Het meest tragische aan zijn levensloop (in notedop) vind ik echter, dat hij uiteindelijk nergens meer welkom was: voor het franse hof was hij te protestants en voor het protestantse Geneve (waar hij op invitatie van Calvijn in 1542 was terechtgekomen om verder te werken aan de psalmberijming) te werels (hoofs, courtois). Hij woonde vlakbij Guillaume Franc (de cantor-componist van de melodieën). Of zijn levensstijl te werelds was voor Calvijn wordt vaak gezegd/geschreven (= napraten en overschrijven uit het het magistrale werk van O. Douen (psautier huguenot, 2 delen) die een 19de eeuws negatief Calvijnsbeeld had). Het staat nl. nergens beschreven. Wel pleit Calvijn enkele keren voor hem bij de raad van Geneve. Vast staat dat Marot in 1543 Genève verlaat en al spoedig daarna overlijdt. Als dichter geraakte hij vervolgens op de achtergrond door de aanstormende jonge dichters van La Pléiade, (Ronsard, Du Bellay, De Bäif c.s. typisch voorbeeld van patricide). Hij stierf uiteindelijk eenzaam en verarmd in ballingschap in Turijn (september 1544).

Toch is dit artikel niet bedoeld om triest van te worden. Dat was hij zelf ook niet. Daarom dat ik met vreugde aankondig dat er in het Liedboek voor de Kerken tòch een chanson van deze prins der dichters uit Cahors is opgenomen, en dan nog wel in een bewerking van één van zijn grootste bewonderaars, Jacobus Revius, die in 1611 tijdens zijn tweejarige Tour de France in Cahors is geweest enkel en alleen omdat dat de geboorteplaats van de Clement Marot was.

Gezang 421 is namelijk niets meer en niets minder dan een christelijke bewerking van een chanson d’amour van Clement Marot. Reeds in Marots eigen tijd werden vele van zijn wereldse chansons geregeld van christelijke teksten voorzien, zodat ze ook in hugenootse middens gezongen konden worden. Revius zelf had bij zijn lied: Zolang als ik op aarde leven zal de bron reeds vermeld: Op: Tant que vivray &c. Als u de teksten vergelijkt dan zult u zien dat het origineel trouw wordt gevolgd, maar dat tegelijk ook de hand van de calvinist Jacob Revius duidelijk te herkennen is tot en met de ‘verkiezingsleer’ toe. Dat deze leer niet ijskoud hoeft worden te verstaan maakt de innige liefdeslyriek (= bruidsmystiek in een eeuwenoude traditie, die wortels heeft in de Joodse allegoretische uitleg van het Hooglied) duidelijk.

Dick Wursten (september 2002)

werelds origineel
(Clement Marot, Adolescence clementine 1532 - Chanson XII (voordien reeds in druk met muziek in 1528)

geestelijke bewerking (N.N. = Malingre?)

herdichting (Jacob Revius)

Tant que vivrai en âge florissant,
Je servirai Amour, le Dieu puissant,
En fait et dits, en chansons et accords.
Par plusieurs jours m'a tenu languissant,
Mais après dueil m'a fait réjouissant,
Car j'ai l'amour de la belle au gent corps.
Son alliance
Est ma fiance:
Son coeur est mien,
Mon coeur est sien:
Fi de tristesse,
Vive liesse,
Puis qu'en Amour a tant de bien.

Quand je la veux servir et honorer,
Quand par écrits veux son nom decorer,
Quand je la vois et visite souvent,
Les envieux n'en font que murmurer,
Mais nôtre Amour n'en saurait moins durer:
Aultant ou plus en emporte le vent.
Maulgré envie
Toute ma vie
Je l'aimerai,
Et chanterai:
C'est la premiere,
C'est la derniere,
Que j'ai servie, et servirai.
 

Tant que vivray en âge florissant

Je servirai le Seigneur tout puissant,

En fait, en dits, en chansons par accordz

Le viel serpent m’a tenu languissant

Mais Jesus Christ m’a fait réjouissant

En exposant pour moi son sang et corps.

Son alliance,

c’est ma fiance,

Il est tout mien,

je suit tout sien.

Fi de tristesse,

vive liesse

Puisqu’en mon Dieu a tant de bien.

 

Zolang als ik op aarde leven zal

mijn koning groot ik ere geven zal,

met woord, met daad, met juichen en gezang.

Hij heeft mij uitgetogen van de val,

geschreven in zijn uitverkoren tal,

dies mijne ziel Hem spelet lof en dank.

Zijn bitter lijden

doet mij verblijden.

Zijn hart is mijn,

het mijn is zijn.

Treurigheid wijke,

vrolijkheid blijke,

want Jezus wil mijn Heiland zijn.

 

Als mijn gemoed Hem biddet met aandacht,

als mijne tong Hem prijzet dag en nacht,

als ik Hem dien als zijn gehoorzaam kind,

de wereld boos mij spottet en belacht,

maar wederom ik harer niet en acht,

al hare trots die schrijf ik in de wind.

Hoe Hij het voeget,

mij wel genoeget.

Hij maket al

na zijn geval.

Hij is de beste,

de eerst' en de leste,

die ik bemin en minnen zal.